Deze tekst werd in een iets andere versie eerder gepubliceerd in:
Henk Procee e.a. (2004), Bij die wereld wil ik horen! Zesendertig columns en drie essays over de vorming tot academicus. Amsterdam: Boom, pp. 49-51.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Het was een vrijdagavond. Ik keek met mijn ouders naar de
zwart-witbeelden van de enige televisiezender die Nederland rijk was, toen de
uitzending werd onderbroken. Er was een aanslag gepleegd op de president van de
Verenigde Staten van Amerika, John F. Kennedy. Het was vrijdag 22 november
1963, ik was elf jaar en Kennedy bleek zojuist vermoord. Gelukkig was de
moordenaar gearresteerd, een blanke Amerikaan die ongetwijfeld een psychopaat
was – want wie vermoordt er J.F. Kennedy?
Verslagenheid en verbijstering alom. Natuurlijk vanwege
Kennedy. Maar ook vanwege de angst dat de wereldvrede op het spel stond nu
Kennedy was gedood. Wat was eraan vooraf gegaan? In april 1961 hadden ruim 1500
Cubaanse huurlingen met behulp van Amerika geprobeerd het regime van Fidel
Castro op Cuba omver te werpen. Rusland was not amused. Ruim een jaar
later, in oktober 1962, wilde Rusland middellange afstandsraketten stationeren
op Cuba. Kennedy was woedend en dreigde met een atoomaanval. De Koude Oorlog
kende een dramatisch hoogtepunt. Dan volgt de moordaanslag die je wat impact
betreft, kunt vergelijken met 11 september 2001. Een derde wereldoorlog leek
dichterbij dan ooit.
De volgende dag ging ik naar school, in mijn prille
wijsheid ervan overtuigd dat de wereld gek was geworden. Maar ik wist op dat moment nog niet dat iets ergers mij te wachten stond. In mijn herinnering zie ik ons behoorlijk aangeslagen in
de schoolbanken zitten. Zoals het een katholieke lagere school betaamde, ving
elke schooldag aan met een gebed. Zo ook deze zaterdag. Mijn onderwijzer –
meneer Gilissen heette hij – vroeg ons aan het slot van zijn gebed te bidden
voor de vermoorde Kennedy. En toen ontdekte ik tot mijn ontzetting, dat de
wereld veel gekker was dan ik vermoedde. “En laten we God smeken om erbarmen
voor de moordenaar,” vervolgde meneer Gilissen. Erbarmen voor de moordenaar van Kennedy,
de man die de wereld redde van het rode gevaar?
Ongetwijfeld ben ik niet ingegaan op het verzoek van meneer
Gilissen. Bidden voor het kwade dat het goede doodt, leek me meer dan verwerpelijk.
Later bleek de wereld inderdaad minder helder in elkaar te
zitten dan ik altijd had gedacht. Je had het
goede (Amerika, Kennedy) en je had het kwade (Rusland, Cuba). Eenvoudiger kon het niet zijn. Maar dat wereldbeeld begon barsten te vertonen,
langzaam en onvermijdelijk. De Kennedy-clan doorstond moeiteloos een vergelijking met een
maffiafamilie en de brave John himself bleek een
ware schuinsmarcheerder. Maar dat was niet alles. De wereld beschermen tegen het rode
gevaar – een vergelijking met de as van het kwaad dringt zich op – vroeg wel
heel veel slachtoffers: Berlijn, Vietnam, Irak.
Meneer Gilissen. Vanuit zijn
katholieke geloof legde hij bij mij de kiem van een
gefragmenteerd en dynamisch wereldbeeld, waarin termen als mooi en lelijk, goed
en kwaad, waar en onwaar minder vanzelfsprekende begrippen zijn dan ik altijd
had aangenomen. Het is een fraaie paradox dat hij vanuit zijn ware geloof dit
nooit beoogd kan hebben.
Dr. Hans van Driel doceert ‘Media & Cultuur’ aan de
letterenfaculteit van de Universiteit van Tilburg. Hij verricht
mediavergelijkend onderzoek in historisch perspectief. In het jaar 1963 won hij een
opstelwedstrijd van de gemeente Nijmegen en mocht hij een dag met Swiebertje op
stap. In 2001 publiceerde uitgeverij Boom zijn boek ‘Digitaal Communiceren’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten